Marijke van Duin

De moderne samenleving: onderwijs…

In mijn stukje over het Trump-tijdperk (zie Klimaatverandering) stel ik dat gebrek aan algemene ontwikkeling en het tot norm verheffen van domheid debet zijn aan de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten.

Laten we hopen dat het hier niet zover komt en we met Geert Wilders opgescheept raken. Gerust ben ik er niet op. Want (ook) in dit land wordt het onderwijs al bijna vijftig jaar stelselmatig afgebroken. En als mensen slecht onderwijs hebben gehad weten ze niet wat ze missen. Met als gevolg dat ze nergens om malen en denken dat het allemaal zo’n vaart niet loopt. Maar het loopt wel een vaart, en een behoorlijke ook. Want de arrogantie die het gevolg is van dit soort onbewuste domheid is gevaarlijk en aan de orde van de dag. De gevolgen kunnen catastrofaal zijn.

Laten we eens nuchter naar de inhoud van het onderwijs kijken. En naar het heilige mantra: gelijke kansen voor iedereen.

Inhoud

Voorbeeld 1

Een persoon van eind vijftig heeft gymnasium bèta gevolgd ten tijde van de Mammoetwet. Daardoor heeft zij maar in zeven vakken eindexamen kunnen doen. Gevolg: een gemankeerde gymnasiumopleiding met maar één jaar Oud-Grieks en een paar jaar geschiedenisonderwijs. Haar drie jaar oudere broer heeft in bijna het dubbele aantal vakken eindexamen gymnasium bèta gedaan en heeft zes jaar Oud-Grieks en zes jaar geschiedenisonderwijs gehad.

Voorbeeld 2

Een persoon van rond de zestig heeft op de lagere school uitstekend Nederlands geleerd, inclusief grammatica, ontleden en spellen. Daardoor kan hij goed (begrijpend) lezen, ook ingewikkelde teksten, en gemakkelijk vreemde talen leren. Een even intelligent persoon van rond de dertig heeft op de basisschool nauwelijks leren spellen en nauwelijks iets over grammatica geleerd. Op het voortgezet onderwijs was het niet veel beter. Gevolg: hij kan niet foutloos schrijven en de beheersing van vreemde talen laat te wensen over. Ingewikkelde teksten kan deze persoon nauwelijks of moeizaam lezen. Dat zorgt voor behoorlijke problemen, aangezien hij journalist is.

Voorbeeld 3

Een intelligent persoon van rond de zestig heeft Engels en Frans gestudeerd en doceert Engels aan een Nederlandse universiteit. In het eerste decennium van deze eeuw krijgt zij eerstejaarsstudenten die het Nederlands zo slecht beheersen dat Engels doceren geen zin heeft. Noodgedwongen geeft deze persoon haar studenten het eerste jaar les in grammatica en idioom van het Nederlands. Later neemt zij uit frustratie ontslag: Zij heeft het gevoel dat zij haar vak niet langer naar behoren kan uitoefenen.

Voorbeeld 4

Een bejaarde man, oudste van negen kinderen van ouders met alleen lagere school, heeft vlak na de Tweede Wereldoorlog theologie gestudeerd. Rond de eeuwwisseling doceert hij bijbelkennis aan een kerkelijk seminarium en aan een Nederlandse universiteit. Tot zijn verbijstering blijken zijn studenten veel kennis te missen en een aantal talen niet te beheersen. Hij vertelt: “Ik had in 1946 een diploma gymnasium alfa nodig om theologie te kunnen studeren. Zodoende moest ik een extra jaar naar school, om na het gymnasium bèta-diploma ook het alfa-diploma te kunnen halen. Vervolgens moesten wij, aspirant-studenten, toelatingsexamen doen voor de theologiestudie. Wij werden geacht teksten te lezen in het Nederlands, Engels, Frans, Duits, Oud-Grieks en Latijn. Bovendien leerden we bijbels Hebreeuws en facultatief Sanskriet of Aramees. Voor ons kandidaatsexamen moesten we een x aantal pagina’s vakliteratuur in eerstgenoemde zes talen lezen en daarover examen doen. Voor het doctoraalexamen waren het nog veel meer pagina’s. Het was dan ook ondenkbaar dat we tijdens de studie een baantje zouden hebben; daar was simpelweg geen tijd voor. Gelukkig had ik een volledige studiebeurs. Mijn studenten anno 2000 kunnen alleen nog Nederlands en Engels lezen. De brontalen (Hebreeuws, Grieks, Latijn) zijn niet meer verplicht; Duits en Frans beheersen ze niet meer. Daardoor is veel vakliteratuur buiten hun bereik gekomen. Het aantal pagina’s dat zij moeten lezen voor hun bachelor is minder dan een derde van wat ik moest lezen voor mijn kandidaatsexamen.” De spreker realiseert zich gelaten dat hij behoort tot een uitstervende generatie van erudiete personen.*)

Voorbeeld 5

Een vrouw heeft circa dertig jaar in het lbo gewerkt als docent rekenen, Nederlands, geschiedenis, aardrijkskunde en nog het een en ander. Zij heeft indertijd mulo en Kweekschool gedaan. Haar leerlingen zijn haar zeer dierbaar. Zij brengt hun zoveel mogelijk kennis en vaardigheden bij met begrip en respect voor hun IQ dat gemiddeld lager is dan dat van hun leeftijdgenootjes op het gymnasium. Zij zegt: “Algemene ontwikkeling is belangrijk, ook voor aanstaande kapsters en loodgieters. Maar het leren mag niet de overhand krijgen, want hun talenten liggen ergens anders.” Haar leerlingen dragen haar op handen. Groot is haar frustratie als ‘Den Haag’ verordonneert dat er wiskunde onderwezen moet gaan worden, en vreemde talen. Ze zegt: “Hier hebben die kinderen niets aan. Het zorgt er alleen maar voor dat ze zich nog minderwaardiger gaan voelen.”

Voorbeeld 6

Een vrouw van midden dertig werkt als ‘juf’ in het basisonderwijs. Ze klaagt over werkdruk. Wat blijkt: ze heeft klassen van 34 leerlingen waaronder een parallelklas. Het schoolbestuur vindt haar resultaten onvoldoende. Ze zegt: “Ik heb een paar jongetjes in de klas met een ‘rugzak’ die eigenlijk thuishoren op het speciaal onderwijs, maar ja, dat mag niet meer. Zij kosten mij heel veel tijd, tijd die ik niet aan de andere kinderen kan besteden. Bovendien halen zij het gemiddelde van de klas fors omlaag.”

Voorbeeld 7

Een puber van vijftien zit rond 2008 op de havo. Zij houdt van talen en heeft Duits en Frans in haar pakket opgenomen. Dat betekent dat zij zes weken lang twee uur per week Duits krijgt – op speelse wijze wel te verstaan. Vervolgens zes weken lang twee uur per week Frans. De talen wisselen elkaar af, waardoor ze van beide vrijwel niets opsteekt.

Al deze voorbeelden zijn afkomstig uit mijn eigen familie- en kennissenkring.

Gelijke kansen

In de tweede helft van de vorige eeuw zijn twee historische denkfouten gemaakt. Ten eerste: Mensen moesten gelijke kansen krijgen – een lovenswaardig streven wat mij betreft. Maar dat streven werd niet gerealiseerd, integendeel. Mensen werden eerder ‘gelijkgeschakeld’: gelijkwaardig zijn aan elkaar werd verward met gelijk zijn aan elkaar. De – foutieve – gedachte was en is dat we iedereen gelijke kansen bieden door iedereen een hogere opleiding te laten volgen. Maar dat is flauwekul. Mensen zijn niet gelijk, en dus lang niet allemaal geschikt voor een hogere opleiding. Sommigen zouden een uitstekend stratenmaker kunnen worden, anderen professor. Maar omdat deze beroepen niet als gelijkwaardig worden beschouwd – noch sociaal-maatschappelijk, noch financieel – worden jonge mensen enorm onder druk gezet om toch maar die hogere opleiding te gaan volgen, ook al is die misschien niet geschikt voor hen.

Ten tweede: het onderwijs moest aansluiten bij de ‘belevingswereld van het kind’. Een kind is niet geïnteresseerd in grammatica, geschiedenis, rekenen enzovoort, was de gedachte. Dus werd de inhoud van deze vakken ‘aangepast’ (lees uitgekleed) en werd er minder tijd aan besteed. Tegelijkertijd werd ‘de markt’ het leidende principe: het onderwijs moest datgene gaan bieden waar ‘de markt’ op dat moment om vroeg. Beide uitgangspunten zijn grove projecties en hadden en hebben tot gevolg dat het kind in zijn/haar wezen geminacht wordt. Een kind, ieder kind, is namelijk van nature begiftigd met aangeboren nieuwsgierigheid. Een kind weet nog helemaal niet of het grammatica of geschiedenis leuk vindt of niet, want het kent het niet. Een gezond kind wil ontdekken, leren en zich ontwikkelen, want daar is het kind voor. Zolang volwassenen niet in de gaten hebben dat ze simpelweg niet kúnnen bepalen wat een kind wil, en voor het kind denken, zal het kind tekortkomen.

De gevolgen van deze twee denkfouten zijn duidelijk: Het onderwijs is de afgelopen decennia qua inhoud en kwaliteit gevoelig achteruitgegaan en de inkomensongelijkheid is toegenomen. Kortom, het netto effect is zo ongeveer het tegenovergestelde van wat beoogd werd en wordt.

Wat te doen?

  1. Maak het onderwijs gratis. Dan zijn er daadwerkelijk gelijke kansen voor iedereen. Mensen van boven de pakweg achttien die een vervolgopleiding doen en niet meer in het ouderlijk huis wonen, dienen een volledige beurs te krijgen zodat ze full time kunnen studeren. Geen bijbaantjes meer. Mensen die op latere leeftijd een vervolgopleiding willen doen kunnen naar rato van het inkomen meebetalen.
  2. Keer terug naar het onderwijssysteem van vóór de Mammoetwet. Dat wil zeggen: verschillende opleidingsniveaus met verschillende vakken, aangepast aan de verschillende aanleg en talenten van jonge mensen. Dus een echte ambachtsschool waar mensen een vak leren, en een echt gymnasium waar mensen talen, kennis en algemene ontwikkeling opdoen. En alles ertussenin, inclusief speciaal onderwijs. Met behulp van toelatingsexamens wordt bepaald of een school geschikt is voor de betreffende leerling. Op alle opleidingen, van welke aard dan ook, wordt gestreefd naar topkwaliteit. En dat kan ook, want de klassen bevatten niet meer dan 15 à 24 leerlingen.
  3. Herstel ook het toelatingsexamen voor de universiteit en (al) het hbo. Zorg dat hooguit 40% van het huidige aantal studenten overblijft, zodat er weer kwaliteit geboden en geëist kan worden. (Waarom kan dat wel op een conservatorium, en niet op een universiteit?). Op die manier is de verstrekking van een volledige studiebeurs tot een bepaalde leeftijd haalbaar.
  4. Last but not least: Zorg voor inkomensnivellering. De financiële inschaling van de verschillende beroepen zou niet meer dan met pakweg een factor vijf uiteen mogen lopen. Een dergelijke meer gelijkwaardige financiële en sociaal-maatschappelijke waardering voor de verschillende talenten en beroepen zou vanzelfsprekend moeten worden. Dan kan eindelijk iedereen zichzelf accepteren zoals hij/zij is en trots zijn op zichzelf.

 

*) Alle acht broers en zusters van de bejaarde man uit voorbeeld 4 hebben een universitaire- of hoger beroepsopleiding. Verschillende van hen zijn gepromoveerd. Dankzij het toenmalig systeem van toelatingsexamens en volledige studiebeurzen had iedereen daadwerkelijk gelijke kansen, onafhankelijk van het opleidings- of inkomensniveau van de ouders.